De spaanplatenfabriek brandt volledig af
Grondstof voor spaanplaat is het mindere hout, bijvoorbeeld kromme boomstammetjes, dat eenmaal fijngemalen tot houtpulver met lijm wordt vermengd. Dit hout ligt naast de fabriek in grote hoeveelheden opgeslagen. Het fijnmalen gebeurt in een achter de fabriek geplaatste hakselaar. Die wordt vanwege de enorme herrie bediend door een slechthorende werknemer. Staat de wind verkeerd, dan is het hakselen tot ver in Someren te horen. De arbeidsomstandigheden in de spaanplaatfabriek zijn ook geen pretje. Zo hebben werknemers vanwege de lijm veelvuldig last van tranende ogen. Hoewel de productie sterk geautomatiseerd is in de zogenaamde productiestraten, krijgt Piet Berkvens geen grip op het productieproces. In tegenstelling tot het maken van deuren heeft hij met dit product veel te weinig ervaring.
Er rust ook geen zegen op de spaanplatenfabriek. Niet één keuken is er geproduceerd. Wel spaanplaten (in wisselend kwaliteit) die onder meer zijn gebruikt voor het maken van doodskisten en kasten. Door de productiemethode is de spaanplatenfabriek erg stofgevoelig, waarbij het gevaar van een stofexplosie altijd op de loer ligt. Één vonkje is volgens de brandweer al genoeg om de fabriek in vlam te zetten. Dat vonkje komt er in de nacht van 17 december 1964 in één van de opslagbunkers voor houtvezels, waar het noodlot toe slaat. Aangewakkerd door de wind vreten de vlammen zich pijlsnel een weg door de fabriek. Tot in Venlo is de brand waar te nemen. De fabriek, machines en daarnaast gelegen houtvoorraad zijn reddeloos verloren. Alleen het daarvoor liggende kantoor blijft behouden. De circa 35 arbeiders kunnen aan het werk in de deurenfabriek, die op veilige afstand ligt en daardoor aan een ramp is ontsnapt. Daarmee komt er (als het aan Piet Berkvens ligt alleen voorlopig) een einde aan de spaanplatenproductie bij Berkvens in Someren.